Op 1 april 2016 opent in Natuurmuseum Brabant (Tilburg) de tentoonstelling ‘De dieren van Jeroen Bosch’. Nog niet eerder stonden de dieren in het werk van de beroemde Brabantse schilder zo centraal. En dat is vreemd, als je kijkt hoeveel die dieren eigenlijk te vertellen hebben op de schilderijen.
Bij het bekijken van schilderijen van Jeroen Bosch kun je niet om de vele dieren heen: op de werken staan duizenden dieren afgebeeld. Dat kunnen bekende inheemse dieren als katten, vossen of vogels zijn, maar ook uitheemse dieren zoals giraf en olifant. Die waren in Bosch' tijd niet zo eenvoudig te bekijken in een dierentuin. En dan is er nog een derde categorie dieren: die van de fabel- en fantasiedieren. Dieren met een symbolische betekenis en dieren die verschillende elementen van diverse dieren (en soms een mens) in zich hebben. Eén ding hebben deze dieren gemeen: ze staan nooit zomaar op een werk.
Zinnelijkheid, het kwaad, zondig leven
Ze zitten zo gezellig bij elkaar, de hop en de ijsvogel. Maar dat is niet zomaar: stank is wat hen bindt. De hop heette ook wel "vuylvogel" en stond, net als de ijsvogel, bekend om zijn ondraaglijk stinkende nest.
Nog een koppel dat je niet direct zou verwachten: de koolmees en de steenuil. Eerstgenoemde was volgens de overlevering "makkelijk te verschalken", de tweede was een zinnebeeld van het kwaad. Een gevaarlijke combinatie die dus ook niet voor niets samen afgebeeld staat.
En heeft u zich ooit wel eens afgevraagd waarom veel cafés "De Swaen" heetten?
Veel dieren staan symbool voor menselijke eigenschappen als zinnelijkheid, mateloosheid, hebberigheid of bandeloosheid. Met die kennis krijgen de werken vaak een extra dimensie.
Tentoonstelling vanaf 1 april
De dieren van Jeroen Bosch wil de bezoeker goed laten kijken naar de dieren. Met de geboden achtergrondinformatie en een deel van de collectie komen de dieren als het ware tot leven. Ook de fantasiedieren krijgen een eigen plek: er zijn prachtige kunstwerken te zien van Sjon Brands (de ‘Lepelaar’, ‘Prinses Upupa Epops’ en de ‘Vliegende Deur’), Ottó Incze en Nisje Kraijenhoff.
|