-I-
Het meisje in de meterkast zingt
verre tonen van een ijl verdriet
Eenzaam groenogig en bespannen
met een marmerwitte waterhuid
bedrukt met zomersproeten en
door donshaar zijdezacht bewolkt
Haar knokige vingers omklemmen
de koperen kom van de watermeter
een mager en jonggetekend lichaam
lost op in grijze gietijzeren vormen
De stad is gaan slapen en niemand
hoort het meisje in de meterkast
-II-
Het meisje in de meterkast ziet
de vogels nooit de dag bezingen
Vreedzaam draaien rode wijzers
in het water rustig tikt de meter
en na een luid en huilend suizen
huiveren de buizen nog even na
Haar nest is vochtig en bedompt
het licht is er voorgoed verbannen
maar zij is veilig met haar vrienden
de koperen wartels de rode kraan
De stad is gaan slapen en niemand
kent het meisje in de meterkast |
-IV-
Het meisje in de meterkast laat
de stilte van de nacht bewegen
Traagzaam als de dag is gedaan
waart in het donker uitgestorven
huis een schichtig meisje rond
dat zucht naar vlees en brood
Haar schim komt soms omzichtig
naast mijn slapend lichaam liggen
en luistert naar de rustige geluiden
van mijn adem van mijn hart
De stad is gaan slapen en niemand
mist het meisje in de meterkast
-V-
Het meisje in de meterkast hoort
een verleden donker spreken
Zwijgzaam verglijden vele nachten
in eenvoud en volmaakte leegte
tot langzaam weer een oude kracht
haar tot noodloos zwerven noopt
Haar door straten dolend lichaam
wordt elke nacht opnieuw beslagen
met zweet en vuil en beurse builen
dichte ogen diepe rode wonden
De stad slaapt maar het meisje
in de meterkast zingt niet meer |