Zij is het
gaandeweg verloren
gewaande vermogen
tot overgave aan
het onbeschoren
nog onbevlogen
wijkende bestaan,
het vallen, het verzaken
van het lood, de nood
van de dag, het anker
van wat wijsheid was,
het onversaagd geraken
waar de leegte beweegt
en de stilte nog luistert,
ach, tederheid fluistert.
Au,
de zoen op de blinde
ruit, de blikken huid,
de hand in het zand.
Zij staat achteraan
in de rij. |